Blog

door Ido Borkent

Maaien of niet: dat is de vraag.

16 oktober 2020

Het afgelopen lente- en zomerseizoen, eigenlijk het eerste groeiseizoen op Westrik, is goed maar ook niet geheel probleemloos verlopen. Het weer was in het begin van het jaar erg nat, daarna erg droog, toen weer soms lang heet en droog, en uiteindelijk werd het een soort van normaal. Bestaande vegetaties en beplantingen kunnen hier allemaal nog redelijk tegen. Vers geplante bomen en struiken minder goed. Gras had het ook moeilijk, en op de EVZ groeide het onkruid tegen de klippen op. Nou ja, onkruid . . . zo zie ik dat niet natuurlijk. Kom ik zo nog op terug.

Bomen en struiken zijn vooral in het voorjaar voorzien van extra water, en dat heeft geholpen gelukkig. Alle bomen zijn aangeslagen, en in struikgroepen was de uitval beperkt en binnen de normen die ervoor staan. Gelukkig maar. Langs de straten en in de wadi’s is een grazige vegetatie ontstaan: grassen, klavers, wat ruigte. Daar waar ruigte iets hoger staat zal vanwege een strakker beeld wat worden bijgemaaid. Zo ontstaat een wat ruigere berm die de bestrating vrij laat.

Maar nu op de EVZ: wat gaan we daar doen, en waarom? Het korte antwoord is: ook maaien, maar nu nog niet.

Wat gebeurt er eigenlijk ecologisch gezien als we gaan maaien? Eigenlijk gaan we dan bewust op de rem staan van de natuurlijke ontwikkeling van een vegetatie: van kaal zand, via ruigte naar bos. Bloemrijk grasland is zo’n tussenstadium dat we door maaien vormen én in stand houden.

Uit de huidige ruigte kan echter ook direct struweel en bos ontstaan. Door onze ruigte te maaien en het maaisel af te voeren kunnen we aan een meer voedselarm, schraler en bloemrijk grasland komen. Nu in de herfst maaien betekent echter ook het opruimen van structuur voor kleine fauna; net verworven schuilplaatsen die in de winter nodig zijn. We kunnen daarmee zelfs overwinterende rupsen, poppen en dergelijke mee afvoeren bij het opruimen van het maaisel. Dat laatste moet, want anders ontstaat een vrij dichte brandnetelvegetatie. Dat willen we ook niet per se. Daarom gaan we volgend voorjaar een eerste maaibeurt uitvoeren. Zodoende kunnen bijvoorbeeld vogels ook nog komende winter profiteren van zaden en insecten in de huidige vegetatie.

Tot mijn verassing was dit eerste jaar die ruigtkruidenvegetatie, al dat onkruid dus, veel soortenrijker dan ik had gedacht. Bijna vijftig plantensoorten kon ik er vinden. Voor de liefhebber: Akkerdistel, akkerkool, bijvoet, Canadese fijnstraal, echte kamille, gekroesde melkdistel, gewone hennepnetel, gewone kropaar, gewone melkdistel, gewone raket, gewone rolklaver, gewone spurrie, gewoon varkensgras, glad biggekruid, gladde witbol, greppelrus, haagwinde, hanepoot, heermoes, herderstasje, hoenderbeet, Jakobskruiskruid, kaal knopkruid, klaproos, klein kruiskruid, kleine varkenskers, kweek, melganzenvoet, moerasdroogbloem, paarse dovenetel, perzikkruid, raapzaad, ridderzuring, rietgras, ringelwikke, rood zwenkgras, smalle weegbree, speerdistel, straatgras, teunisbloem, timoteegras, veldbeemdgras, vogelmuur, witte klaver en zwarte nachtschade.

En voor de goede orde: hier is niets aan ingezaaid. Al deze planten zijn komen aanwaaien, of zaten al als zaad in de bodem. Leuk was ook dat er gelijk twee tamelijk algemene vlindersoorten regelmatig te zien waren: oranje zandoogje en bruin blauwtje. 

Echte vlindernamen, en vooral die laatste is grappig. Dit vlindertje is aan de bovenzijde behoorlijk egaal bruin, met wat blauwzweem, en aan de onderzijde licht bruinig met vlekjes en wat oranje. Behoort dus tot de familie der Blauwtjes. Vandaar.

Zo zijn we op de ecologische verbindingszone bezig. Héél extensief dus. Voor de grap zeg ik wel eens: Natuurbeheer = niks doen. Tenzij. Heerlijk vak.

De wadi één jaar na aanleg, september 2020. Er is een mooie vochtgradiënt ontstaan. Van laag naar hoog: onbegroeid, gras, klavers, ruigte. De ruigte wordt gemaaid voor de winter.

 

Overzicht van de EVZ. Naast de kruidenruigte van voornamelijk pioniersoorten zijn twee boomgroepen te zien. Rechts naast de achtertuinen van de huizen een groep wilgen. Deze bomen worden vanaf het komend voorjaar om de drie jaar geknot. Links naast het geluidscherm staat een groepje fruitbomen. Duidelijk is ook het middenpad nog te zien, waarover een trekker met waterwagen reed om water te geven.

 

Microstructuur voor fauna: hagedissen, kikkers en padden, insecten en kleine zoogdieren hebben hier een winterschuilplaats

 

Bruin blauwtje op melganzenvoet; EVZ 17 september 2020

In een volgende aflevering zal ik iets vertellen over de inmiddels ook gerealiseerde vleermuiskelder. In ieder geval was er al één bewoner. Zie onderstaande foto. Het zal mij benieuwen of die nog buren gaat krijgen. Spannend!

Ido Borkent.

De eerste overwinteraar in de vleermuiskelder: een dagpauwoog

 

Nederland Waterland

5 maart 2020

Het blijft altijd leuk om met buitenlanders te praten over waar je woont. Nu wonen er wel meer mensen in de wereld in een delta van grote rivieren, met vaak een hoge bevolkingsdichtheid, maar in Nederland zijn we er echt in geslaagd dat tot een geïndustrialiseerd woongebied om te toveren, omringd door open agrarische gronden. Elk stukje land is in gebruik of heeft een economisch nut! Nu ja, natuurgebieden wellicht uitgezonderd, maar ook in die gebieden is veel natuur gewoon hele oude boerennatuur. Heide, graslanden houtwallen: niks mis mee. Er komen de mooiste soorten voor. Maar goed. Dat wij op of zelfs onder de zeespiegel wonen is een fenomeen. Ik woon zelf langs de Waal, en ik had een paar dagen muziekvrienden uit midden Duitsland te logeren. Maar denk maar niet dat ze een wandeling in de uiterwaard wilden maken. Dat was veel te gevaarlijk!

Ons leven met water, in een landschap waarin dat misschien wel het belangrijkste aspect is, is ook aan verandering, lees aanpassing, onderhevig. De verhouding tussen onbebouwd en bebouwd gebied verandert. Het lijkt erop dat het weer nu echt wat extremer wordt, met hete droge perioden en pieken in regenval. Enfin, u ziet dat voor de deur, als u er al woont. Ook in uw nieuwe tuin. Bovengrondse afvoer van regenwater in de bodem via de wadi’s, de poelen en de EVZ. Bufferend, duurzaam; het waterschap Brabantse Delta is er blij mee. Heel mooi systeem, maar nog niet klaar. De aansluiting voor piekafvoer naar het noordoostelijk gedeelte van Westrik, waar nu nog volop gebouwd wordt, is er nog niet.

En natuurlijk heeft de bodem in het westelijk gedeelte wel te lijden gehad van het graaf- en bouwproces. Palen heien, zware vrachtwagens, vergravingen... maar tijd en natuur zullen dit probleem van verdichting [een boer zou zeggen structuurbederf] gaan oplossen. Die verdichting belemmert nu de infiltratie ter plekke. Maar hoe dan?

 

afbeelding 1. De eerste bomen in het westelijk deel van Westrik zijn midden februari 2020 geplant. Hier op de over van de wadi zijn twee wilgen, een mispel en een fladder-iep geplant. Soorten die natuurlijk bestand zijn tegen natte voeten.

 

Het is nu vooral aan de natuur. Aanplant van bomen en struiken, inzaai van kruiden en grassen, zorgen voor beworteling in de bovenste bodemlagen. Hierdoor ontstaan kleine doorgangen voor water. Verder gaan wormen en honderden andere bodemdieren aan de slag om ingespoelde zeer kleine humusdeeltjes te verorberen. Zo wordt de bodem zelf veel poreuzer. Regenwater kan zo langzaam wegvloeien naar in het grondwater, en komt zuurstof voor plant en dier in de bodem. Verder gaat al dat groen water verdampen. Een beetje jonge boom van een paar jaar oude verdampt zo op een warme dag al emmers water. Dat doet alle andere vegetatie ook. Het resultaat is minder water in de sloot, en koelere lucht om ons heen. Zo ontstaat buffering van water en temperatuur.

De watergang in de EVZ gaat een belangrijke rol in de hydrologie van Westrik spelen. Het water is dus niet alleen een voortplantingsbiotoop voor salamanders, maar help ook bij infiltratie en piekafvoer. In de beste Nederlandse traditie van multifunctioneel gebruik.

afbeelding 2. Het bovengronds waterplan op een tekening uit het ontwerp van Westrik. Nu is alleen het meest westelijk gedeelte gereed en bewoond.

Er staan nu duizenden kleine bomen en struiken klaar om deze maand ingeplant te worden. Daarvoor is wel een paar dagen droogte wenselijk. Anders maken nog weer extra structuurbederf in de toplaag van de bodem. Het blijft werken in en met natuur. Hier moeten wij ons aanpassen. Maar 2020 wordt een mooi plantjaar!

 

'Nu gaat het gebeuren (met de ecologische verbindingsszone)'

20 juni 2019

Nu al? En waarom niet eerder eigenlijk? Daar is wel iets aardigs over te vertellen. De hoofdrol in dit verhaal is de grond, de bodem eigenlijk. Die bodem moet straks plaats bieden aan wilde planten en dieren. De verstoring die de vergraving en de aanpalende schermbouw hebben veroorzaakt, wordt dit jaar geheel hersteld door wat grondwerk en enig geduld. Maar eerst even het geluidscherm zelf.

Afgelopen april is het scherm grotendeels opgebouwd. Aan de spoorzijde is deze gevuld met basaltbrokken, aan onze bewonerskant met schoon puin. Hergebruikt materiaal dus, en kalkrijker. Tegen deze muur worden nu structuren aangebouwd als hoge steunberen, lage schanskorven, houtkorven en steenstapels. Alles bijeen vele honderden tonnen zwaar materiaal dus. De bodem is tijdens het werk zo goed mogelijk beschermd met rijplaten om die zware druk te spreiden. Een samengedrukte bodem is namelijk geen goede groeiplaats voor planten en geen goede leefruimte voor bodemdieren. Allemaal hard nodig om het natuurlijk bodemproces onder het grasland en langs de waterloop op gang te krijgen en te optimaliseren. 

Op de foto zie je latten schuin tegen het scherm staan. Daar komen de hoge steunberen. Dat geeft beschutte hoekjes en biedt plaats aan ingebouwde vogelnestkasten, die worden geleverd door Vogelbescherming Nederland. In de muur zijn al buizen aangelegd die kleine zoogdieren (zeg maar konijnen en kleiner) doorgang bieden. 

Op het bouwterrein van Westrik zelf liggen stapels ‘afvalstenen’ uit de bouw die worden gebruikt om lage schansen te vullen en om losse stapels te maken. Dat geeft structuur voor insecten en amfibieën, maar ook voor planten en ook om er zelf eens op te gaan zitten. Zo kan je je verwonderen over kleinschalige natuur waar je je huis nauwelijks voor uit hoeft. Op de muur zijn nu nog verschillende merktekens te zien. Op deze plaatsen komen nog andere elementen, zoals hoge schansen, houtkorven en een vleermuiskelder.

Als al deze elementen zijn gebouwd, kunnen de rijplaten weg. Dan wordt een eerste grondbewerking uitgevoerd. Door diep te eggen en wat te spitten, wordt weer voldoende lucht ingebracht en mag de boel tot aan de winter grotendeels ‘nazakken’. Gelijk zullen zich pionierplanten (bijgenaamd ‘onkruid’) vestigen, zoals koolzaadachtigen, klaprozen, ganzevoet, zuring, melde, raket, kleine veldkers, honingklaver, wikke, robertskruid, wilgenroosje, fluitenkruid, akkerkool, kamille, distel en bijvoet. En die gaan bijna allemaal prachtig bloeien voor de insecten. Tegelijkertijd brengen zij met hun wortels ook voedsel, structuur en humus in de bodem.

 

Van het najaar verdwijnt dat weer vanzelf en wordt gewerkt aan het verder profileren van de watergang en de vlonders die daar overheen liggen. Ook worden fruitbomen en struiksoorten geplant. Dan zal nogmaals een lichte grondbewerking worden uitgevoerd en wordt wat maaisel van natuurgrasland uitgestrooid. Volgend voorjaar wordt dan de eerste van de twee jaarlijkse maaibeurten gedaan. En dan maar eens kijken hoe het hooiland zich de komende jaren gaat ontwikkelen. Met glanshaver, kropaar, fluitenkruid, kervel, margriet, klaversoorten, scherpe boterbloem, smalle weegbree, veldzuring en biggenkruid, en de bijbehorende vlinders en insecten… ik heb er hoge verwachtingen van. En als we dan twee jaar verder zijn zal het er van een afstandje ongeveer uitzien als op de artist impression. Niet verkeerd. En natuurlijk zullen er Alpenwatersalamanders in en om de waterloop zijn. Maar dat kan je op zo’n tekening helaas niet zien.

 

Ido Borkent

 

'Survival of the fittest'

17 december 2018

Dankzij allerlei bewegingen in ons zonnestelsel is er op onze plek op de aarde een grote variatie in weer en klimaat. De aarde draait om zijn as: dag en nacht. De wat scheefstaande aarde draait daarbij om de zon: zomer en winter. De aarde schommelt een beetje om zijn as: klimaatverschillen en ijstijden. De maan draait om de aarde: eb en vloed. Ik laat allerlei mogelijke effecten van kosmische straling maar even buiten beschouwing. En dan natuurlijk nog de geologisch actieve aarde zelf, met vulkanen, aardbevingen, bergketens en schuivende continenten. Erosie en sedimentatie. Dat alles schept problemen, maar ook kansen voor planten en dieren.

Op de foto (bron Ravon.nl) een nog jonge Alpenwatersalamander, wellicht op zoek naar een overwinteringsplekje ergens onder het gevallen herfstblad.

 

Ik denk zelfs dat die miljarden jaren durende evolutie wellicht alleen mogelijk is geweest door juist deze variatie. Zo ontstonden er veel verschillende plekjes, waar een soort (of eigenlijk een zich ontwikkelende soort) zich kon specialiseren. En door die specialisatie kansen had op overleving. Zo’n plek heet in ecologisch jargon een niche, spreek uit: ‘niesje’. Dat kan een plek zijn, zoals een leefgebied met ondiep zoet water en door de zon beschenen zandige graslandjes. Maar het kan ook een eigenschap zijn zoals vorstbestendigheid, of de kennis om een vorstvrije plek te vinden.

Ik noem deze voorbeelden natuurlijk niet voor niets. Ook in de ecologische verbindingszone in Westrik is in de loop van het jaar een grote veranderlijkheid waar te nemen. ’s Zomers droog, in de herfst nat, in de winder koud en bevroren, in het voorjaar opeens warm en nat. Je moet als plant of dier wel ergens tegen kunnen. Hoe wapenen twee belangrijke toekomstige gebruikers zich hier eigenlijk tegen?

Eerst maar even mijn geliefde Alpenwatersalamander. Vorst overleeft de soort niet. Vorstvrije ruimtes zijn in de winter dus onontbeerlijk: muizenholen, gaten in boomstobben, spleten in hout, onder stenen (in de geluidswal) en afvalhopen, soms ook in kelders. Dit is een aanbeveling om een rommelhoekje in de tuin te maken. Het landschap moet ook wel een beetje droog en iets warmer zijn. In Nederland komt de soort niet ten noorden van de Maas voor, op een enkele uitzetting na door zogenaamde amfibie-liefhebbers. Laaggelegen klei- en veengebied wordt gemeden. Te lang koud en nattig, denk ik. Dat is weer geen probleem voor de veel algemenere gewone watersalamander.

De Vinpootsalamander, met een vrijwel hetzelfde verspreidingsgebied als de Alpenwatersalamander, overwintert juist wél in het water. Een koudbloedig dier, kan dus natuurlijk ook, als het maar niet bevriest. Dus dieper water, zoals de beide poelen langs de moeraszone.

Beide tactieken zijn dus een goed plan, maar tegelijkertijd een groot risico. Toch nog een voorbij zwemmende otter, of een dagje te strenge vorst is zomaar mogelijk. Wat dat laatste betreft lijkt de overlevingskans wel wat toe te nemen met de vliegtuigbewegingen die we zelf maken. Zonnepanelen helpen hier niet (grapje). Altijd goed, die panelen. En vliegen is een keuze.

Overigens is de kans dat dieren de winter overleven niet heel groot. Met ongeveer honderd larven per jaar per paartje, en een geschatte maximale leeftijd van 5-10 jaar is sterfte de regel: predatie, verdroging en bevriezing. Anders hadden we natuurlijk ernstig last van salamanderplagen. En gelukkig vallen al die dode salamanders niet zo op, zoals met grotere zoogdieren in de Oostvaardersplassen dat wel het geval is. Voor salamanders geldt echt de ‘survival of the fittest’ (de best aangepasten, zeg ik er maar even bij, niet de sterksten!). De grote motor achter evolutie.

De herfst is de periode dat de salamanders zich moeten gaan voorbereiden op hun winter. Nog een laatste slakje, larf of een dode mug, en dan maar wat zoeken. Zouden ze ’s zomers al selecteren op mogelijke plekken? Of gaan ze min of meer random op zoek? Ook zo’n raadsel. In ieder geval zijn herfst en winter voor salamanders een extra risicovolle periode. Misschien even aan denken tijdens uw kerstvakantie, wanneer we lekker warm achter het dubbele vensterglas over de bevroren verbindingszone uitkijken.

 

'Moet je nog hooien?'
13 september 2018

Ja, dat zeg je wellicht nog tegen een ouder iemand die nergens tijd voor lijkt te hebben. Gedateerd natuurlijk, want wie hooit er nog? En wie begrijpt dan nog de druk die dat vroeger op het platteland met zich meebracht? Iedereen moest natuurlijk hooien, tegelijkertijd, dus er was te weinig menskracht en geen tijd voor iets anders. Lange dagen in de hitte, onweer komt eraan maar wanneer precies, en achteraf blij dat het gelukt was. Van een goede hooioogst hing het voortbestaan van je boerenbedrijfje af.

Hooiland is een vorm van grasland, vaak op vochtiger bodems, maar ’s zomers net droog, en onbemest. Denk even 150 jaar geleden. Er was nog geen kunstmest en ook nauwelijks ontwatering. Een boerderij was 2-5 koeien groot. In het grasland kort bij huis werden koeien ingeschaard (het weiland dus). Dat werd ook met stalmest van voedsel voorzien en de verderop gelegen graslanden werden gehooid. En nauwelijks bemest, want er was geen mest en het was domweg te ver.

In dat soort graslanden doet zich de bijzondere situatie voor dat er in de bodem voedselschaarste heerst. Dat kan je je nu haast niet meer voorstellen met ons beeld van glimmend groene productiegraslanden en mestoverschotten. Die voedselschaarste kwam vanwege de natuurlijke voedselarmoede: weinig fosfaat, weinig nitraat, weinig kalium, meestal klein beetje calcium. In die natuurlijke situatie zijn grassoorten nauwelijks een voedselconcurrent van veel graslandkruiden; bekende soorten zoals boterbloem, paardenbloem, margriet, veldzuring. Grassen zijn meestal in staat van een kleine bemesting snel te profiteren en concurreren dan genadeloos de kruiden aan de kant. Dat werkt ook andersom trouwens. De bodem wat uitputten (verschralen) bevordert vaak weer het aandeel kruiden.

 

 

Dat type hooiland zag er natuurlijk geweldig uit, met elke paar weken een ander aspect. Dan weer paardenbloem, dan weer margriet, dan weer klaver; enzovoort. Telkens ook een andere insectensoort die van deze planten leeft. Insecten zijn weer voedsel voor vogels en amfibieën, zoals bijvoorbeeld de alpenwatersalamander. Ik noem maar wat. Het basismodel hooiland heeft dus al een veel grotere biodiversiteit aan soorten dan welk agrarisch grasland heden ten dage dan ook. In oude hooilanden kunnen onder specifieke omstandigheden ook veel zeldzame soorten voorkomen, zoals orchideeën.

In tegenstelling tot een kruidenruigte wordt hooiland wel beheerd. Doorgaans wordt er twee keer per jaar gemaaid. Het gewas is dan lang en bestaat uit bloeiende grassen kruiden. Traditioneel in juni, de hooimaand, en in september. Door het langere droogproces blijven veel zaden achter, waardoor ook eenjarige soorten zich blijvend vestigen. Na veel keren en verder drogen werd het maaisel, dan inmiddels kruidenrijk hooi, op het zwad gewerkt en op de hooiwagen geladen en afgevoerd. Als oogstperiode had je 1-2 weken nodig.

 

 

Die oogst houdt de bodem schraal. Daar waren de boeren vroeger niet echt op uit, voor ons is het juist de bedoeling. Zo houden we de soortenrijkdom in stand. Overigens werd er af en toe wel eens wat mest of slib uitgestrooid. Het moet ook niet al te voedselarm worden.

In de ecologische verbindingszone in Westrik gaan we hooiland maken. De al te voedselrijke bovengrond gaat eraf, en we zaaien in met lokaal ‘natuurhooi’ in. Dan maar kijken wat het gaat worden. Spannend, maar na een paar jaar hebben we al een heel goed resultaat durf ik te voorspellen. Gelukkig gaat de gemeente Breda het straks maaien en afvoeren. Dat zware werk hoeven we in ieder geval niet te doen. Laten wij maar genieten van de bloemen en de vlinders.

 

 

Ido


De natuur als je buur
30 mei 2018

De meeste mensen in Nederland wonen in een stad. Daar was voorheen nou niet bepaald veel natuur aan te treffen. Er is wel veel aandacht voor inmiddels. Maar ja, van aandacht alleen eet je geen brood. Er moet dus wat gebeuren. Want in grote lijnen gaat het met de natuur in Nederland niet zo goed. Vooral het platteland loopt klappen op. Denk bijvoorbeeld aan de enorme achteruitgang van het aantal weidevogels. En recent zijn de problemen over de insectensterfte vaak in het nieuws geweest.

Het positieve is natuurlijk wel dat er altijd wat aan gedaan kan worden. Dat gaan wij hier in Westrik ook doen. Dat is niet alleen leuk voor onze levende natuur, maar vooral ook voor de bewoners die een natuurterrein voor eigen gebruik naast hun tuin krijgen. In natuurtechnische termen heet zo’n natuurterrein een Ecologische Verbindings Zone, een EVZ. Door de omstandigheden in het terrein zodanig te prepareren dat er biotoop voor bepaalde planten- en diersoorten gaat ontstaan, kunnen deze zich verplaatsen, en hun populaties uitbreiden. Dat maakt soorten altijd minder kwetsbaar.

De verbindingszone aan de zuidzijde van het plan is in eerste instantie ontworpen voor twee bijzondere Zuid-Nederlandse salamandersoorten: de Alpenwatersalamander en de Vinpootsalamander. Door plasjes, stukjes moeras en bloemrijk grasland aan te leggen kunnen deze dieren vanuit het vochtige Liesbos Prinsenbeek weer in. En zo ontwerpende bedachten we dat het geluidsscherm daarin geïntegreerd zou moeten worden. Dat biedt zoveel extra kleinschalige structuur, tenminste als je er geen betonnen muur van maakt. Nu komen daar extra schanskorven met kalkrijk puin, meerdere steenstapels, grote steunberen, kleine en grote nestkastjes, vleermuiszomerkasten, vleermuiskelders, en verder allerlei losse en vaste houtstapels, grondbergen en insectenhotels. Een groene muur dus. Powerplay voor de natuur!

Maar wat is nou eigenlijk natuur? In principe alles wat buiten spontaan gebeurt. Wij helpen hier even een handje. Dan schiet het wat meer op. Jij als bewoner kunt er exclusief van genieten. Kost je verder niets en het onderhoud wordt door de gemeente uitgevoerd. Loop er straks eens doorheen, ga in de schaduw van een boompje zitten en geniet van kleinschalige natuur. Vang een kikker met je kinderen. Pluk een bloem. Kijk naar de vlinders of ’s avonds naar de vleermuizen. Het leven is goed in Westrik

 

 

 

 

Appel, peer en kers maken Westrik

extra mooi
19 september 2017

Ido Borkent van Bosland Adviesbureau is nauw betrokken bij de landschappelijke ontwikkeling van Westrik. De natuur staat centraal met onder andere fruitbomen, die straks een centrale plek zullen krijgen in de wijk. Hij legt graag uit waarom.

 “Het prima imago van de fruitboom is ‘m altijd komen aanwaaien. Nou, niet letterlijk natuurlijk, maar het is een thuiswedstrijd: een boom is natuur, fruit is gezond, en één en één is drie. Hoera voor de appel, de peer, de kers en de pruim. We beperken ons hier maar even tot het Nederlandse sortiment. Het grappige van dit imago is het feit dat bijna iedereen wel weet hoe die vruchten er uitzien, maar bomen op zich niet herkennen. Ja, ze bloeien in het voorjaar. Klopt. De Betuwe staat er vol mee. Helaas. Je hebt ook een soort van kleine boompjes, die laagstammen heten. Klopt ook. Maar dan…”

Het is natuurlijk aan het blad te zien, en aan de vorm van de boom, en dat is even oefenen. Maar aan de bloei is het heel gemakkelijk te zien. Het is even een weetje. Ik ga dat uitleggen. Als eerste bloeit de kers. Begin april, helder wit, gelijk met het uitlopen van het blad. Meestal met fris weer. Twee weken later volgt de peer. De bomen zijn dan al uitgelopen, maar de romig witte, dicht opeen staande bloemen zien er dan prachtig uit. Er zijn al mooie dagen. En dan, begin mei, bloeien de appels. Wit met een flinke scheut roze. Heerlijk meiweer, al bijna warm. Als je dit even één voorjaar volgt dan herken je het buiten overal. Kennis waar je blij van wordt. O ja, en ook nog even iets voor de economen onder ons. Die gefaseerde bloei is nuttig om concurrentie te vermijden. Op de markt van de bestuivers wel te verstaan: honingbijen, wilde bijen en hommels. Die kunnen ook niet alles tegelijk afhandelen. En bovendien is het ook wel eens slecht of koud weer. Dan vliegen deze koudbloedigen niet. Boven de 14 graden vliegt alles, en vaak zijn één of twee dagen voldoende om de klus te klaren. En zo heeft elke soort zijn niche gevonden. Dat had Darwin goed gezien, het overleven door aanpassing van soorten. Nu u nog. Kijk straks, als het weer voorjaar wordt, maar eens op Westrik. Daar staan een appel, een peer en een kers. Herkent u ze?”